CDA is de partij die inzet op minder marktwerking, maar ook op minder overheid. Dat laatste doen we al heel wat jaren. Daarom een blogje over ‘de historie van de partij van de samenleving’.

CDA Hoogeveen kiest voor ‘Partij van de Samenleving’ als insteek voor de campagne GR22. De ingredienten van deze slogan bleken veel ouder dan het CDA zelf…onze voorouders gingen er al prat op dat zij de ‘Partij van de Samenleving’ waren. Alle vetgedrukte en onderstreepte teksten zijn door ondergetekende opgenomen.

Gemeenteraad van Hoogeveen in 1927, vrouwenkiesrecht was toen al 10 jaar geleden ingevoerd…..

Hoewel de ARP relatief klein is gebleven (met vrijwel nooit meer dan 14% van de stemmen), heeft ze vrijwel altijd in het centrum van de macht gestaan. De partij leverde zes premiers (Abraham Kuyper, Theo HeemskerkHendrik ColijnPieter GerbrandyJelle Zijlstra en Barend Biesheuvel) en vele bewindslieden. Haar invloedrijke positie kwam deels door een groot bestuurlijk verantwoordelijkheidsbesef, maar ook doordat de partij, zeker na 1952, een brug kon slaan naar zowel linkse als rechtse partijen. Een middenpartij heeft ze zich nooit willen noemen, wel een confessionele en in de jaren zestig een ‘evangelische volkspartij’. In de begintijd lag de nadruk op sociale vraagstukken en het vrije en gelijk bekostigde bijzonder onderwijs, tijdens het interbellum op solide overheidsfinanciën en vanaf de jaren zestig op (internationale) gerechtigheid.

De ARP had een onderscheiden staats- en maatschappijvisie. Niet individu en overheid waren de bepalende actoren – de uitdijende reikwijdte van de staat was een terugkerend kritiekpunt –, maar de historisch en organisch gegroeide maatschappelijke verbanden, zoals het gezin, de corporaties, het onderwijs en de kerk. In de jaren dertig streefde de partij zelfs naar een parlementaire reorganisatie, met naast de gewone Kamer een corporatieve Kamer van sociale verbanden. Abraham Kuyper had dit ook al ‘verkondigd’. [Over Kuyper hebben we al veer eerder geschrevenWie was Abraham Kuyper? – Kreuzeman

Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog groeide het besef dat de verscheidenheid van christelijke partijen weinig productief was. Sommigen betreurden het dat de ARP onder voorzitter Jan Schouten terugkeerde naar de vooroorlogse structuren. Tegelijk had het proces van toenadering tot de CHU en de KVP tijd nodig; zo vreesden ‘verontrusten’ dat de ARP zich zou inruilen voor een fletse christendemocratische middenpartij. Onder partijvoorzitter Wiert Berghuis (1956-1968) vonden diverse vernieuwingen plaats, waaronder meer interne democratisering en de kandidaatstelling van vrouwen. Deze interne bezinning, de externe ontkerkelijking en de groeiende herkenning in programmatische verwantschap met andere partijen leidden tegen het einde van de jaren zeventig tot de aaneensluiting van de ARP, CHU en KVP in het CDA. In 1979 werd tijdens het honderdjarig bestaan van de ARP nog één keer in eigen kring uitvoerig teruggekeken op de roemruchte geschiedenis van een roemruchte partij.

ARP-Partijleider Willem Aantjes spreekt in Hoogeveen in 1978 de leden toe.

In 1980 gingen de protestants-christelijke Anti-Revolutio­naire Partij (ARP),  de Christelijk-Historische Unie (CHU) en de Katho­lieke Volkspartij (KVP) op in één partijverband, het Christen Democratisch Appel. De fusie was het sluitstuk van een toenaderingsproces dat tegen het einde van de negentiende eeuw, zo’n honderd jaar daarvoor, op gang was gekomen. Voor die tijd verkeerden de orthodoxe protes­tanten en katholieken op voet van vijandschap met elkaar. Para­doxaal genoeg gingen zij zich meer op elkaar richten juist in een periode waarin zij hun eigen identiteit sterker gingen benadrukken en zichzelf gingen organiseren, zowel maatschappelijk (in zuilen) als politiek (in fractie- en partijverband). Dat de onderlinge animositeit afnam, had veel te maken met het inzicht dat zij uiteindelijk een gemeen­schappelijke tegenstander hadden: de liberalen, die tegen financiële gelijkstelling waren van de bijzondere (christelijke) scholen met de openbare scholen. Protes­tanten en katholieken vonden elkaar in deze Schoolstrijd en zouden na 1878 (toen de liberale onderwijswet van Johannes Kappeyne van de Coppello werd aangenomen) politiek vaak gezamenlijk optrekken.